berner sennen puppies te koop


Geschiedenis van de Berner Sennen

 

De Berner Sennenhond is de bekendste van de Zwitserse Sennenhondenrassen, waarvan er vier bestaan: de Grote Zwitserse Sennenhond, De Appenzeller Sennenhond, de Entlebucher Sennenhond en de Berner Sennenhond. Deze rassen zijn in Zwitserland eeuwenlang gebruikt door veefokkers om de kudden van en naar de alpenweiden te drijven. De Berner Sennenhond is een aantrekkelijke driekleurige hond met een lange vacht. Hij is zowel om zijn fraaie uiterlijk als om zijn aangename aard erg in trek als gezelschapshond. Over de afstamming van deze hond waren de deskundigen het lange tijd niet geheel eens. Volgens de ene theorie zoude Berner Sennenhond afstammen van Dogachtigen die uit Tibet afkomstig waren, en door invallen van barbaarse volksstammen naar Europa zouden zijn gekomen. De voorouders zouden ook met de Romeinse overheersing in het huidige Zwitserland terecht kunnen zijn gekomen. De legers van Caesar namen immers honden mee van het type Tibetaanse Mastiff. Een andere groep geleerden was van mening, dat de Berner Sennenhond behoorde tot de grote groep herdershonden die de kudden verdedigden. Deze zouden afstammen van de hond uit het bronzen tijdperk, die ooit is gekruist met de wolf.

 

In 1924 werden in een dorp aan het meer van Zurich echter oude hondenschedels gevonden, die overeenkomsten vertoonden met de schedel van de huidige Berner Sennenhond (bijvoorbeeld de lengte van 180-205 mm). Door deze vondst werden enkele belangrijke stukjes aan de legpuzzel toegevoegd. Zoals veel wetenschappers al dachten. kon nu eigenlijk wel worden aangenomen dat het hier om een oorspronkelijk Zwitserse hond ging die al in deze streken aanwezig was voor de Barbaarse en Romeinse overheersing. Zonder precies zijn leeftijd te kunnen vaststellen, zou het dus een heel oud inheems ras betreffen. Margaret Bartschi, deskundige op het gebied van de Berner Sennenhond, schreef: 'Het enige dat we kunnen aannemen, is dat deze honden al 4000 jaar v.Chr. in onze streken aanwezig waren en dat hier in de periode tussen 1000 en 600 v.Chr. honden bestonden die even groot waren als de Berner Sennenhond.' De Zwitsers kregen door verschillende kruisingen uiteindelijk de hond die nu Berner Sennenhond wordt genoemd.

 

Berner Sennen

 

De ontwikkelingsgeschiedenis van deze hond is nauw verbonden met de Zwitserse geschiedenis. In de middeleeuwen waren de streken in handen van de adel en geestelijkheid. De welstand trok allerlei lieden aan, ook vagebonden, bedelaars en huurlingen zonder geld. Men voelde zich bedreigd en vreesde voor diefstal en brandstichting. Daarom werden honden aangehouden die in staat waren om have en goed te beschermen: Berner Sennenhonden. De rasnaam in het Frans, een van de officiële talen in Zwitserland, is 'Bouvier Bernois'. Uit die naam blijkt dat deze honden kennelijk ook een andere taak moesten vervullen, namelijk het helpen van de koeherders.

 

Al in de middeleeuwen nam de veeteelt een uiterst belangrijke plaats in het Seven van de Zwitsers in. Eerst was het vee eigendom van de adel, maar in de 16e eeuw kregen ook niet-adellijken vee in hun bezit. Als de herfst inviel, trokken de herders naar de dalen om hun kudden daar in een winterverblijf onder te brengen. Ze werden vergezeld van hun honden, die niet alleen hun bazen moesten verdedigen, maar ook tot taak hadden het vee te drijven en het in de stallen te beschermen.

 

In het midden van de 19e eeuw breidden de kudden zich enorm uit als gevolg van de reputatie die Zwitserse zuivelproducten in heel Europa genoten. De boeren kregen al snel door op welke manier hun honden nog een andere bijdrage konden leveren, en leerden ze karretjes te trekken waarop melkbussen van de boerderij naar de dichtstbijzijnde kaasmakerij werden vervoerd.

 

Berner Sennen pup

 

De Berner Sennenhond was dus een echte werkhond, die zijn steentje bijdroeg aan de Zwitserse economie van die tijd. Toen de industrialisatie haar intrede deed, kon het echter niet uitblijven of hij begon aan belang in te boeten. Als werkhond werd hij bijna overbodig, dus er moest iets gebeuren wilde het ras niet in verval raken of zelfs verdwijnen. Hoewel, evenals in andere Europese landen, ook bij de Zwitsers plotseling een grote belangstelling voor het fokken van honden als gezelschapsdier was ontstaan, richtte hun belangstelling zich helaas niet op de Berner Sennenhond. Die was in de ogen van velen nu eenmaal een 'gewone werkhond', en waarschijnlijk sprak dat 'gewone' de mensen niet erg aan. Alle aandacht richtte zich op een ander Zwitsers ras, namelijk de Sint-bernard. Kennelijk was men indertijd meer van hem gecharmeerd en van allerlei uitheemse rassen, dan van de Berner. Natuurlijk was de Sint-bernard erg aantrekkelijk, met zijn rood-witte vacht, maar een en ander ging wel ten koste van de Berner Sennenhond. Daar kwam nog bij dat veel Berner Sennenhonden werden gekruist met de Leonberger en de Newfoundlander, twee rassen die regelmatig in Zwitserland werden geïmporteerd, wat het bestand tijdelijk verarmde.

 

Pas na 1899 trad de Berner Sennenhond eigenlijk weer enigszins op de voorgrond. De kynologen waren zich namelijk gaan organiseren, zodat de eerste Zwitserse kynologische vereniging - de Berna - kon worden opgericht. In 1902 werd onder auspiciën van deze vereniging een hondententoonstelling georganiseerd, met 320 inschrijvingen van verschillende rashonden. Een plaatselijke krant versloeg een deel van het gebeuren als volgt: 'Op deze tentoonstelling was zelfs een klasse voor Durrbachlers (zo werden de Berner Sennenhonden in die tijd genoemd), een type hond dat in het kanton Bern min of meer dezelfde rol speelt als de Appenzeller Sennenhond in het kanton Appenzell.'

 

Berner Sennen

 

Twee jaar later organiseerde Fritz Probst een nieuwe tentoonstelling waar zes Berner Sennenhonden verschenen. Dit gaf aanleiding tot opname van deze honden in het Zwitserse stamboek, en tot officiële erkenning van het ras als zodanig. Professor Heim, van het Geologisch Instituut te Zurich, had eveneens belangstelling voor deze honden. Hij was fokker van Newfoundlanders, maar raakte steeds meer geïnteresseerd in de Zwitserse Sennenhonden. Hij waardeerde hun aanleg en stelde alles in het werk om ze bij een groter publiek bekend en geliefd te maken. Daarnaast wilde hij de kwaliteiten die deze honden hadden, versterken. Zo was het vooral professor Heim die fokkers ervan overtuigde dat ze geen gespleten neusspiegel mochten hebben. Dit kwam in het begin van de 20e eeuw bij bepaalde exemplaren voor en een aantal fokkers wilde dit kenmerk vastleggen.

 

In 1907 richtten fokkers van het ras de Zwitserse club voor de hond van Durrbach op, daarbij gesteund door de kynologische pers. Het was de bedoeling om het ras te verbeteren. Een jaar later verschenen 22 honden op een bijeenkomst om door professor Heim, die keurmeester was geworden, te worden beoordeeld. Bij deze gelegenheid stelde hij voor het ras Berner Sennenhond te noemen, zodat het gemakkelijker zou kunnen worden ingelijfd bij de groep van andere Zwitserse Sennenhonden (de Appenzeller, de Entlebucher en de Grote Zwitserse). De fokkers van die tijd hingen echter erg aan de bestaande rasnaam Durrbachler, en pas in 1913 kende de Societe Cynologique Suisse de rasnaam Berner Sennenhond officieel toe.

 

Volwassen Berner Sennen

 

Tot aan het einde van de jaren '20 zorgde professor Heim ervoor dat de fokkers steeds nauwer met elkaar samenwerkten. Dit had tot doel om het Zwitserse bestand aan Berner Sennenhonden als ras gelijkmatig te maken, want bijvoorbeeld de schouderhoogte van de honden bleek nogal variabel te zijn. De schouderhoogte moest eerst 62-68 cm zijn, later - vanaf 1975 -werd dat 64-70 cm. Professor Heim vond overigens dat die schouderhoogte niet een twistpunt moest zijn. Hij vond het belangrijker dat de hond een 'natuurlijk' uiterlijk had.

De Zwitsers hadden vroeger verschillende afficieuze benamingen voor de Berner Sennenhond, toen de officiele rasnaam nog niet bestond. Afhankelijk van de hoeveelheid wit in de vacht heette hij 'Blass (een hand met een witte bles op de voorsnuit, oplopend naar het voorhoofd), 'Bari' (een hand met een bles die alleen uit een witte streep bestond) en 'Ring (een brede, witte halskraag).
In Emmental werd hij 'Gelbloackler' genoemd, of ook Wieraugler', vanwege de duidelijke tankleurige aftekeningen boven de ogen, waardoor het lijkt alsof hij vier ogen heeft.

 

bron: mijn hond, mijn vriend